affenpinscher

Affenpinscher

RASGROEP: Pinschers en Schnauzers
AARD: Levendig en speels
GEMIDDELDE LEVENSDUUR: 10 jaar
SCHOUDERHOOGTE: 25-30 cm
GEWICHT: Ongeveer 5 kg
VACHT: Zuiver zwart; bruine of grijze nuances daarvan toegestaan
AANLEG: Kan erg waaks zijn
OMGANG MET KINDEREN: Goed
OMGANG MET ANDERE HONDEN: Goed
LEEFRUIMTE: Kan ook op een flat
VACHTVERZORGING: Moet regelmatig worden geborsteld

affenpinscher
Affenpinscher

[toc label=”Inhoudsopgave”]

 HERKOMST

Waarschijnlijk is de tegenwoordige Affenpinscher de dwergvorm van de grote Affenpinscher van vroeger. Deze van oorsprong Duitse hond is bij hondenliefhebbers nooit echt populair geweest. Zijn plaats werd al snel ingenomen door de Schnauzer.

De beroemde Duitse bioloog Alfred Brehm zei in de vorige eeuw al: ‘Wat zijn intelligentie betreft, is de Affenpinscher een van de opvallendste honden. Het is een vrolijke gezelschapshond die de mens erg toegewijd is; hij is lief en aanhankelijk voor vrienden en dapper in gevechten met andere honden. Hij is erg goed als rattenjager. Bovendien wordt hij met veel succes ingezet bij de jacht op konijnen en kwartels’.

De moderne Affenpinscher wordt niet meer voor de jacht gebruikt en is uitsluitend gezelschapshond. Hetzelfde geldt voor de Dwergpinscher en de Dwergschnauzer, die net zo klein en onvervaard zijn als de Affenpinscher.

‘Affe’ betekent aap in het Duits. Het is inderdaad te danken aan zijn koddige gedrag en uiterlijk dat voor deze kleine Pinscher de rasnaam Affenpinscher werd gekozen. In Franstalige landen wordt hij officieus ook wel Griffon-singe of Terrier-singe genoemd, omdat hij dolgraag op muizen en ander ongedierte jaagt, iets dat ook de meeste Terriërs graag doen.

Er zijn mensen die de overeenkomst tussen de Affenpinscher en de Griffon Bruxellois (het Brussels Smous-hondje) wel erg opvallend vinden. Dat mag nauwelijks verwondering wekken, want het is een bekend feit dat de Belgen de Schnauzer hebben ingeschakeld om hun nationale ras te fokken. Het zou jammer zijn als deze twee rassen met elkaar verward worden. Hoewel ze op het eerste gezicht misschien erg op elkaar lijken, zijn er toch verschillen. Ten eerste op anatomisch gebied en bovendien is hun aard niet dezelfde.

De Affenpinscher is nog steeds een wat exclusief hondje, ook in Duitsland, het land van herkomst. Niet iedereen kan evenveel enthousiasme opbrengen voor ruwharige honden in het algemeen. Ze zien er vaak ‘slordig’ uit en moeten heel regelmatig worden geborsteld en gekamd. Gebeurt dat niet, dan blijven de eventuele gevolgen, huid- en vachtproblemen, niet lang uit. Overigens is het wel zo, dat de ruwharige Teckel en bijvoorbeeld de Cairn Terriër – twee andere ruwharige honden – om de een of andere reden wel populair zijn.

Het heeft jaren geduurd, voordat uiteindelijk werd besloten welke vachtkleur voor de Affenpinscher zou worden erkend. Voorafgaand aan de beslissing speelden verschillende overwegingen een rol. Bijvoorbeeld welke kleur het beste bij het karakter zou passen. In de beginfase van het fokken waren namelijk bijna alle kleuren toegestaan: grijsachtig zwart, blauwgrijs, vaalgeel, rood enzovoort. Zelfs brindle en peper en zout (gemêleerde kleuren) mochten. Het enige dat niet werd gewaardeerd en ook niet mocht, waren volkomen witte en bonte (met wit gevlekte) vachten.

In die begintijd hechtte men niet veel belang aan de kleur van de vacht, als de hond als ras maar ‘zuiver’ was. Bij honden die een lichte vacht hadden, was een donker masker voorgeschreven; later verfoeide men lichtgekleurde honden.

Uiteindelijk kwam zwart als de ideale kleur uit de bus. In het jaar 1920 maakten zwarte honden in Duitsland 40% van het Affenpinscherbestand uit, in 1925 60%, in 1930 80%, in 1940 90% en in 1956 bijna 100%. In dat jaar werd ook de standaard opgesteld door de Duitse ‘Pinscher-Schnauzer-Club’. De enige vachtkleur die van toen af nog werd toegestaan was zuiver zwart. Er werd één concessie gedaan: een bruinige of grijzige gloed over het zwart was toegestaan.

 STANDAARD

ALGEMEEN
De Affenpinscher is een kleine, goed behaarde ruwharige hond met een aapachtige gezichtsuitdrukking. Zijn aard is een combinatie van ongedwongenheid, volharding, trouw en genegenheid, die kunnen worden afgewisseld door een koddige ernst of een grote lichtgeraaktheid. Door zijn kleine afmeting is de Affenpinscher uitstekend geschikt als gezelschapshond, ook in een kleinere woning; hij is tevens erg waaks.

HOOFD
Eerder rond dan lang, niet te zwaar, hooggewelfd, met een uitgesproken voorhoofd. De snuit is kort, maar niet omhoog gebogen als bij Griffons. De neusspiegel en de lippen zijn zwart.

GEBIT
Wit; de tanden in de onderkaak voorbij die in de bovenkaak (ondervoorbijtend). Als de mond gesloten is, mogen de tanden niet zichtbaar zijn.

OREN
Hoog aangezet, recht gedragen als ze zijn gecoupeerd; ongecoupeerd v-vormig omgebogen. Soms zijn ze klein en worden ze natuurlijk staand gedragen.

OGEN
Donker, rond, goed geopend, maar niet uitpuilend, omrand door een krans harde haren.

LICHAAM
De borst is maar iets afgevlakt langs de zijkanten en reikt bij een juiste welving tot beneden de ellebogen. De hond heeft een goed ontwikkelde voorborst. De afstand van de laatste ribboog tot het heupbeen is gering, waardoor het lichaam gedrongen lijkt. Het lichaam is nauwelijks langer dan de schouderhoogte. De rug is kort en loopt iets af. De ruglijn loopt evenwijdig aan de buiklijn. Het kruis is licht afgerond.

De hals is kort en droog, met een strakke keelhuid, zonder rimpels. Schouderhoogte varieert van 25-30 cm.

BENEN
De schuin geplaatste schouder is vlak, maar stevig gespierd en vormt een hoek met het been. Zowel van voren als van opzij gezien zijn de voorbenen recht, met goed aangesloten ellebogen.
De achterbenen zijn matig gehoekt en staan recht onder het kruis. Hierdoor vertoont de hond een trippelend gangwerk.

VOETEN
Kort, rond, goed gesloten, omhoog gewelfd (kattevoeten); met donkere nagels en taaie, harde zolen.

STAART
De staart is hoog aangezet en tot op drie wervels ingekort. Hij wordt hoog gedragen.

VACHT
Beharing op het lichaam moet hard en vol zijn.

Op het hoofd vormt zich een specifieke versiering met borstelige, stekelige wenkbrauwen en een kransvormige omlijsting rondom de ogen, een statige baard en kruin- en wangbeharing. Het hoofdhaar moet zo hard mogelijk zijn en in pieken rondom afstaan; hierdoor ontstaat de aapachtige uitdrukking, waaraan de rasnaam is ontleend.

KLEUR
Zuiver, effen zwart. Bruinige of grijzige nuances toegestaan.

BIJZONDERHEDEN
Fouten zijn: lichte bouw, hoog op de benen staan, diepe borst; laag aangezette of slecht gecoupeerde oren, uitpuilende ogen; lichtgekleurde beharing; bovenvoorbijten, tanggebit, schaargebit (als bij de Schnauzer); te lange rug, afvallend kruis, naar buiten gedraaide ellebogen, te sterk gehoekte achterhand. Andere fouten zijn: te dunne, zogenoemde ‘potloodbenen’, lange voeten; korte, zachte, witte of gevlekte beharing.

GEDRAG

‘Het is een duivel met een snor’. Deze kernachtige uitdrukking karakteriseert deze hond ten voeten uit en slaat zowel op het drieste uiterlijk als op de persoonlijkheid. Hij is klein, kort en gedrongen, maar onder dit dikwijls komische uiterlijk ligt een sterk karakter verborgen. Hij lijkt kalm, maar hij is voor niets en niemand bang. Het is verbazingwekkend om zijn houding te zien ten opzichte van onbekenden. Hij doet qua vastberadenheid echt niet onder voor de andere Pinschers, die zonder uitzondering als goede waakhonden worden beschouwd, hoe groot of klein ze ook zijn. Misschien zijn de kleintjes zelfs nog vrijer.

De Affenpinscher is dol op zijn baas en dat kan nu en dan extreme vormen aannemen. Hij heeft de neiging om zich bezitterig op te stellen, als de baas zich even niet met hem maar met iets of iemand anders bezighoudt. Dit ongenoegen wordt door de kleine, maar zelfverzekerde Affenpinscher niet onder stoelen of banken gestoken. Integendeel: hij gromt, springt, blaft; kortom, hij maakt zo’n lawaai dat de aandacht wel op hem moet vallen. Waaruit mag blijken dat het een gezelschapshond bij uitstek is, die goed moet worden opgevoed. Zijn hele leven draait om de band die hij met ‘zijn’ baas heeft; hij is onvoorwaardelijk trouw en vraagt daarvoor genegenheid terug.

Vaak wordt beweerd dat Affenpinschers absoluut nies met kinderen kunnen omgaan, maar dat moet worden tegengesproken. Er zijn heel wat van deze alerte hondjes die uitstekend op hun plaats zijn in een gezin met kinderen, ook als d,ie nog heel jong zijn. Uiteraard vindt een Affenpinscher het niet erg prettig om als speelgoed te worden behandeld. Maar als dat al eens gebeurt, dan hapt een juist opgevoede hond niet zonder meer toe. Hij trekt zich eerder ‘mokkend’ in een hoekje terug. Iets dat meer grappig dan gevaarlijk aandoet. Met kinderen die weten hoe ze met een hond moeten omgaan kan de Affenpinscher het uitstekend vinden.

ANDERS DAN ALLE ANDERE

Aan het uiterlijk is het op het eerste gezicht niet af te zien, maar de Affenpinscher behoort wel degelijk tot de grote familie van de Pinschers. De Dobermann Pinscher is daarvan de bekendste vertegenwoordiger.

Pinschers werden tegen het einde van de 19e eeuw gefokt en waren meteen populair, vooral de Dwergpinscher. Deze werd veel naar de Verenigde Staten geëxporteerd, waar uit grote belangstelling voor dit ras in 1929 de Miniature Pinscher Club of America werd opgericht. Het voorbeeld voor deze club was de belangrijke ‘Pinscher-Club’ in Duitsland, die in 1893 werd opgericht.

De Duitse Pinscher, die volgens sommige het resultaat zou zijn van kruisingen tussen Schnauzers en verschillende soorten herdershonden, was al even geliefd.

Hoewel hij er volkomen anders uitziet, was de Affenpinscher niet minder in trek dan de Duitse Pinscher. Hij zou afkomstig zijn uit de streek rond de stad Munchen, waar – naar wordt aangenomen – al sedert de 15e eeuw een dergelijke hond van een veel groter slag bestond.

VERWANTE RASSEN

Er zijn een paar honden die beslist veel weg hebben van de Affenpinscher. Dat zijn de Griffon Bruxellois (het Brussels Smoushondje); de Griffon Beige (Belgisch Smoushondje) en de Petit Brabançon (Brabandertje).

Van oorsprong zijn de Belgische Griffons of Smoushondjes rattenvangers die hun werkterrein hadden in paardenstallen. Ze werden vroeger dan ook vaak naast de koetsiers op de bok van koetsjes gezien. Van daaruit konden ze alles goed bekijken en er zijn mensen die beweren dat ze vanuit deze verheven positie zo waaks zijn geworden. Lang werd gedacht dat de Belgische Griffons uit de Affenpinscher zijn voortgekomen, maar tegenwoordig wordt alom aangenomen dat ze hun ontstaan hebben te danken aan kruisingen tussen de Griffon d’Ecurie en de Mopshond en dat zelfs de Toy Terrier een bepaalde inbreng heeft gehad.

Ook de Dwergpinscher kan worden beschouwd als een familielid van de Affenpinscher. Hij is nauwelijks groter dan een Chihuahua en staat er om bekend dat niets hem ontgaat. Hij blaft graag en kent geen pardon ten opzichte van knaagdieren, ook niet als een rat groter is dan hijzelf. Pinscher betekent in het Duits: ‘bijter’; die naam is niet voor niets gekozen!

Vergelijkbare berichten